De gebeurtenissen (lotgevallen) in het leven van Pieter (Piet) de Leeuw van Weenen (1874) en Elizabeth (Bets) Volker (1878).
Piet behoort tot de 3e generatie de Leeuw van Weenen.
Inhoud:
- Zijn ouderlijk thuis (1874- ca 1895)
- Piet op eigen benen (1897-1900)
- Huwelijk (1900)
- Op de Anna (1901-1906)
- Op de Progres (1906-1917)
- Periode Vreeswijk (1918 – 1920)
- Op de Azolla (1918 – 1929)
- Het gezin krimpt (1929 – 1939)
- Hun laatste jaren (1950 – 1963)
Zijn ouderlijk thuis (1874-ca 1895)
Pieter (Piet) wordt op op 30 juli 1874 in Papendrecht geboren als het eerste kind van Cornelis (Cees) dLvW en Johanna Maria (Jo) Tans. Het tweede kind overlijdt nog in het geboortejaar. In de navolgende 16 jaar volgen er voor Piet nog eens zes broers en zes zussen. De omstandigheden aan boord van de relatief kleine tjalk zijn niet bepaald gemakkelijk: een groot gezin op een kleine ruimte. Ook in het laadruim worden met schotten extra slaapplaatsen gecreëerd.
Wanneer Piet als oudste zoon van boord is gegaan, is niet bekend.
Piet op eigen benen (1897-1900)
Najaar 1897 vaart zoon Piet, hij is dan 23, in ieder geval al op een eigen schip en passeert hij het schip van zijn vader Cees. In het voorbijvaren roept zijn vader hem toe dat zijn moeder in België overleden en ook al begraven is. Een zware slag voor Piet om dit op deze wijze te moeten vernemen.
In februari 1898 wordt zoon Piet aangesteld als toeziend voogd voor zijn elf jongere broers en zussen.
In augustus 1900 zijn Piet en zijn vader Cees beiden in ondertrouw. Zij liggen met hun schepen bij elkaar in Friesland en willen de Zuiderzee oversteken, maar het weer is slecht. Piet aarzelt, maar zijn vader zet door. Mogelijk is er haast: op 8 augustus wil Piet trouwen en op 10 augustus zijn vader. De oversteek naar Noord-Holland gaat goed, maar bij de haven van Enkhuizen ziet Piet geen kans tijdig overstag te gaan en strandt op de strekdam. Van het schip (de Vijf Gebroeders) rest slechts brandhout, dat voor 35 gulden aan de plaatselijke vissers wordt verkocht. Voor Piet een grote domper en een forse tegenslag weinige dagen voor zijn huwelijk.
Huwelijk (1900)
Op 8 augustus 1900 trouwt Piet (1874) in Papendrecht met Elizabeth (Bets) Volker (1878). Omdat Piet na de schipbreuk even geen schip heeft, woont en vaart hij na zijn huwelijk als knecht bij zijn schoonvader Hendrik Harber Volker (1849) en schoonmoeder Teuntje Verheul (1855) op de Deo Gloria. Gezien de onfortuinlijke voorgeschiedenis is dit een moeilijke periode. Bets is in verwachting van haar eerste kind. Daarbij komt dat schoonvader Hendrik erg autoritair en niet gemakkelijk is. Deze periode duurt echter niet lang.
Op de Anna (1901-1906)
Al in 1901 kan Piet zetschipper worden (varend voor rekening van de eigenaar) op de stalen klipper Anna. Het schip is gebouwd als sleepschip en net nieuw. Piet, Bets en hun eerste kind Johanna Maria (Jo) vinden hier een woning voor zichzelf. Het jaar daarop, in de zomer van 1902, wordt aan boord hun tweede kind Hendrik Harber (Henk) geboren. De Anna vaart in een sleep op de Waal wanneer op de hoogte van Varik (tussen Tiel en Zaltbommel) Bets meldt dat “het niet goed gaat”. Piet besluit om het schip los te gooien uit de sleep en kort daarop ziet zoon Henk het daglicht.
Vermoedelijk vindt Piet het varen met een sleepschip niet geweldig. Met hulp van een werf voorziet hij het schip van zeiltuig zodat hij, net als voorheen, weer zelfstandig uit de voeten kan in de binnenvaart. In 1905 wordt hun derde kind Cornelis geboren, maar dit overlijdt op zee, nog geen acht maanden oud.
Op de Progres (1906-1917)
In 1906 of 1907 wordt Piet opnieuw eigenaar van een schip: de vrij nieuwe stalen tweemast zeilklipper Maria, die hij later omdoopt tot Progres. De aanschaf kan (waarschijnlijk) plaatsvinden dank zij de hulp van schoonvader Hendrik Harber Volker (1849), die enkele jaren daarvoor in 1902 aan de wal was gaan wonen. Piet en Bets stappen over op het nieuwe schip, in ieder geval met hun kinderen Johanna Maria (Jo) en Hendrik Harber (Henk), misschien ook al met zoon Cornelis Teunis (Cees, geboren in 1907).
Circa 1908 hoort Piet in Groningen over de zeevaart. Die zou beter betalen dan de binnenvaart en hij zou bovendien voor bevrachtingen niet meer afhankelijk zijn van de café’s. En vooral dat laatste is voor hem zeer aantrekkelijk. Zo valt het besluit om op zee te gaan varen (Wadden, Sont, Oostzee). In 1910 wordt in Lübeck (Oostzeekust van Duitsland) zoon Piet geboren. In 1912 wordt het schip op de werf Ruitenberg officieel omgebouwd tot Wadden en Sontvaarder. De Progres blijkt vergeleken met de gebruikelijke schepen op de Oostzeevaart een groot en snel schip.
In 1913 wordt op volle zee de jongste zoon Teunis geboren. Hij wordt later (waarschijnlijk pas aan het einde van de reis) in Enkhuizen aangegeven en met zijn geboorte is het gezin compleet. Er zijn dan zes kinderen, vier jongens en twee meisjes. De oudste jongen Henk woont op dat moment bij familie in Rotterdam. In deze jaren zijn ook de zussen van Piet regelmatig bij hen aan boord om te helpen in de huishouding; zij waarderen dat als een vakantiereis op zee.
Periode Vreeswijk (1918 – 1920)
Eind 1917 ligt zoon Piet met de Progres, tussen vele andere schepen, vast in Kopenhagen (Denemarken). Door het mijnengevaar op zee is de scheepvaart praktisch tot stilstand gekomen. Bets, zijn vrouw, hoort dat haar moeder Teuntje Volker, die in Rotterdam woont, ernstig ziek is en ze wil daarom naar Nederland reizen. Per schip is dat echter niet mogelijk vanwege de oorlog.
Ze besluiten de Progres te verkopen en leveren haar af in Veijle (Denemarken). Zowel Nederland als Denemarken blijven in de oorlog neutraal, maar om naar Nederland te komen, moet over Duits grondgebied gereisd worden. Ze kunnen niet anders dan wachten op een speciaal treinkonvooi dat hen daar heen kan brengen. Noodgedwongen verblijven ze nog enige tijd in Veijle, eerst op een Nederlandse baggermolen, later nog in een onderhuis van Fredericiagade 21. Wanneer zich eind januari 1918 dan een transportmogelijkheid aandient, duurt alleen de reis door Duitsland al verscheidene dagen. Wanneer ze eindelijk aankomen is moeder Teuntje Volker inmiddels overleden.
Terug in Nederland trekt het gezin van Piet en Bets in bij hun (schoon)ouders Cees en Mina. Eén van de zes kinderen is op dat moment op school in Rotterdam. Voor oudste zoon Henk, 15 jaar, wordt snel een schip gevonden. Hij vindt het moeilijk om zomaar bij een andere schipper te moeten gaan varen, maar in huis was het wel erg krap. Ze verblijven uiteindelijk tot ca 1920 in Vreeswijk.
De periode in Vreeswijk blijkt voor het gezin achteraf een heel belangrijke: ze nemen deel aan het sociale leven, er ontstaan relaties en drie van de zes kinderen (Jo, Cees en Teun) vinden in Vreeswijk hun huwelijkspartner.
Op de Azolla (1918 - 1929)
Eind 1918, aan het einde van de oorlog, staat Nederland er beroerd voor. Veel bedrijven zijn gesloten, duizenden mensen staan op straat, broodrantsoenen zijn verlaagd, in Amsterdam en Rotterdam worden troepen ingezet om plunderingen te voorkomen en de Spaanse griep maakt duizenden slachtoffers. Op 11 november 1918 komt dan het einde van de eerste wereldoorlog.
Opmerkelijk dat Piet in de omstandigheden van dat laatste oorlogsjaar weer een schip kan kopen. April 1918 verwerft hij de stalen klipper Hanna en laat direct reparaties uitvoeren aan het fornuis en klinkwerk. Vervolgens vaart hij een tijdje als sleepschip in de binnenvaart samen met zijn oudste zoon Henk. Bets blijft met de andere kinderen nog aan de wal in Vreeswijk. In het weekend reist Piet naar huis en past Henk op het schip. Dit heeft laatstgenoemde wel een accordeon van zijn vader opgeleverd: kon hij de weekenden mooi oefenen met spelen!
Mei 1919 wordt het schip aan de werf omgebouwd tot zeilschip. Ook de accommodatie in de roef wordt onder handen genomen en geschikt gemaakt voor het hele gezin. Omstreeks 1920 krijgt het schip haar nieuwe naam Azolla en verhuist het hele gezin naar boord. Ter gelegenheid van het 20-jarige huwelijksfeest laten ze daarvoor nog in Utrecht een familiefoto maken. De drie jongste kinderen zijn op dat moment nog leerplichtig en niet altijd aan boord.
In 1923 vaart de Azolla blijkbaar weer naar de Oostzee. Er is tenminste een foto van het schip bij windkracht zes in de Store Baelt (Grote Belt, tussen de Deense eilanden). In juli 1924 wordt de Azolla formeel zeeklaar gemaakt en volgen er verdere reizen naar de Oostzee.
In 1927 wordt ook een motor ingebouwd. De overgang van zeilvaart naar motorvaart heeft inmiddels zo’n grote vlucht genomen dat schepen zonder motor moeilijker aan lading komen. Met de inbouw van de motor is Piet erg laat, en de investering is nu onontkoombaar. In hetzelfde jaar trouwt de oudste dochter Jo met Jan van Zoelen uit Vreeswijk.
Aan boord van de Azolla zijn niet alle dagen hetzelfde. Op zondag legt Piet het schip uit overtuiging stil. Het liefst in een haven, maar als het niet anders gaat ook gewoon ergens voor anker. Als dienst aan boord wordt steeds een preek gelezen uit een prekenboek. Tijdens de aandacht worden psalmen en liederen uit de bundel van Johannes de Heer gezongen; dochter Jo begeleidt dit op het aan boord aanwezige orgel. Eventuele buren waren hierbij hartelijk welkom.
De zondag wordt onderhouden als rustdag. Dat biedt dus gelegenheid voor andere activiteiten dan door de weeks. Een geliefd tijdverdrijf zijn verkleedpartijen aan boord, gefotografeerd door Henk. Ook worden uitstapjes aan de wal gemaakt waarvan de foto’s uit Nordeney getuigen. Verder kan de bemanning zonder meer muzikaal genoemd worden. Er is een ruime verzameling instrumenten aan boord: citer, orgel, banjo, blokfluit, accordeon en ocarina. Piet fluit en zingt veel.
Het gezin krimpt (1929 – 1939)
De zonen Henk en Piet verlaten het gezin wanneer ze in 1929 met de Markab gaan varen. Oudste dochter Jo is dan al getrouwd en woont aan de wal. Zoon Cees trouwt in 1933, dochter Mina in 1934 en zoon Piet in 1937
Bijna alle kinderen, op de oudste dochter Jo na, komen in de scheepvaart aan het werk, financieel geholpen door vader Piet: Constant (zoon Henk), Corja (zoon Cees), Dolfijn (zoon Piet), Gerja (dochter Mina met Gerrit). Dochter Jo die aan de wal komt te wonen wordt geholpen met meubels.
Vanaf ca 1936 vaart de Azolla in de zomermaanden afwisselend met jongens- en meisjesgroepen die in het laadruim slapen. In het ruim staat dan een groot watervat en ook de fietsen gaan mee. In 1937 trouwt hun jongste zoon Teun met Jo Lenten van Vreeswijk. Zij wonen vervolgens samen met hun (schoon-) ouders aan boord van de Azolla.
In 1939 gaan Piet en Bets aan de wal wonen in Dordrecht, Lange IJzerenbrugstraat 1. Een geschikte plaats, in de buurt van water, om op de hoogte te blijven van het reilen en zeilen van de familie. Piet is dan 65 jaar. Voor het contact met de familie regelt hij zelfs een telegramadres ‘Leewee, Dordt’. Dit was normaal voorbehouden aan bedrijven. Zoon Teun en schoondochter Jo zetten de vaart met de Azolla voort en nemen het schip volgens een afgesproken tijdschema van hun (schoon)ouders over.
Hun laatste jaren (1950 – 1963)
In augustus 1950 vieren Pieter (Piet) en Elizabeth (Bets) hun 50-jarige huwelijksfeest in Dordrecht. De plaatselijke krant (De Dordtenaar) schrijft oa: “Geen vijftig huwelijksjaren gaan over rozen. Dat er van deze vijftig echter ongeveer acht en dertig over golven gingen, wordt begrijpelijk als men weet, dat beide oudjes uit de Lange IJzerenbrugstraat 1, ‘tussen het kromhout werden geboren’. De zee speelde voor en ook na hun huwelijk een belangrijke rol in hun leven. Zij weten er van mee te praten en voor mensen van 72 en 76 jaren, op onverwacht onderhoudende manier. […]”.
Naast hun vier zoons en twee dochters met hun gezinnen hebben ze nu een en twintig kleinkinderen. Alle kinderen zijn aanwezig, behalve zoon Piet die op dat moment met zijn schip onderweg is van Zweden naar Denemarken.
Na een lange periode van ziekte overlijdt Bets op 29 juli 1954.
Piet doet daarna verschillende reizen als loods op de Gerja (het schip van dochter Mina en schoonzoon Gerrit) bij de vaart in Zeeland. Door onvoorzichtigheid met een trapje in het ruim valt hij en breekt zijn heup. Die onvoorzichtigheid neemt hij zichzelf nog lang kwalijk. Voor de verdere rest van zijn leven moet hij zich met krukken behelpen. Ook zo maakt hij nog wel enkele reizen mee met de Gerja, maar hij kan niet meer op zichzelf wonen.
Vanaf ca 1956 woont hij bij zijn oudste dochter Jo en schoonzoon Jan van Zoelen in Uitgeest, in de Burgemeester Nienesstraat. Hij maakt zich daar verdienstelijk met huishoudelijk werk en klusjes die hij zittend of staand met één kruk kan doen. Hij blijkt het oneindige geduld te hebben dat achterkleinkinderen soms van hun overgrootvader vragen. Hij maakt vooral speelgoed en overlijdt op 14 juli 1963.